Hageveld in de onvoltooid verleden tijd

17-06-2010 - Vrijdagmiddag, 7 mei, ontving de docent van Hageveld, Hillebrand de Lange, de bloem van de groep die van 1950 tot 1956 op het klein seminarie zat. Het waren Ad de Beer, Jan de Moel, Alex Koot, André Bosman, Hein Buskermolen, Leo van der Geer en ondergetekende.

We hadden om een rondleiding gevraagd om te zien wat er na ruim 50 jaar geworden is van dat seminarie.

De conclusie zal niet verrassen: Naast veranderingen was er herkenning. Zo stond ik met een makker-van-toen voor het eerste lokaal in een lange gang en gluurden we door het raam naar binnen. In dat lokaal waren we ooit begonnen aan de eerste klas: “Hein, er is niets veranderd.” Voor ons rees de leraar klassieken, zittend op zijn katheder, op die de hele les in rook gehuld was en sigaren rookte. Hoe we aan het eind huiverden van de kou als ’s winters het raam open ging om de peuk naar buiten te schieten.

In onze herinnering was Hageveld een somber gebouw vol heiligheid en heilige beelden. Waar in de gang voor de refter een eeuwigdurende soeplucht hing. Terwijl we nu door ruime gangen liepen waar het licht van buiten overal binnenstroomde en de soep verdwenen is.

Het is leuk op een moderne school te zitten die gehuisvest is in zo’n oud gebouw. Bij de verbouwing hoefde de architect niet op een metertje meer of minder te letten. En als je de glas-in-lood ramen uit de crypte hebt verwijderd blijkt het ineens een ruimte waar je ook andere dingen kan doen dan de mis lezen.

Oud en nieuw lopen in elkaar over. In de goede oude gymzaal hangen nog de touwen waarmee wij naar boven moesten klimmen. Maar mind you: Er is ook een kletterwand waar je leert bergen beklimmen!.

Naast de trap naar de etage met de lerarenkamers, hangt een plank op consoles aan de muur. Wat moet dat ding daar? Het is nu niet meer dan een versiering die een saaie muur doorbreekt.

Ooit was het een plek voor onze huiswerkschriften. Tijdens de avondstudie maakten we ons huiswerk. Als de surveillant belde omdat de tijd om was, liepen de schriftenophalers langs de banken om de schriften op te halen en legden ze daar neer . De heer – met een kleine letter, want zo heette in die dagen een leraar nog- kwam naar beneden om die schriften op zijn kamer na te kijken. Daarna legde hij ze terug op die plank waarna de schriftenophaler ze weer uitdeelde.

Tijdens ons bezoek was het tulpenvakantie. Vakantie, het woord is nog steeds hetzelfde. Zo lang er scholen zijn zullen leerlingen opgelucht ademhalen als de vakantie begint. Maar wij haalden toen veel dieper adem dan nu. 

Het nieuwe schooljaar begon in de eerste week van september. Je ouders leverden je af bij de porta coeli, de deur van de hemel, zoals boven de toegangsdeur van de appartementen staat.

Vier maanden lang kwam je de deur niet uit. Er waren geen tussendoor vakanties en je mocht niet naar huis.

Als jongetje van twaalf, dertien telde ik de weken, de dagen en soms de minuten voordat het weer vakantie was.

Op tweede kerstdag, precies om half acht ’s morgens na de mis mocht je de hemel uit. Daar stond je vader in de donkerte met zijn auto aan de poort te wachten met een broer of zusje die bereid was zo vroeg uit bed te komen om dat seminariebroertje op te halen.

Ik vond het verschrikkelijk als de vakantie weer voorbij was. Na de eerste kerstvakantie sloot ik me op in de wc om me onvindbaar te maken en niet terug te hoeven naar het seminarie.

Hillebrand liet de scheidingsmuur zien die nu tussen de school en de appartementen is opgetrokken.

Toen was er een cordon tussen Hageveld en omgeving. Het contact met de buitenwereld verliep per brief. De ene week schreef je moeder; de andere week jij.

“Hoe gaat het met U? Met mij gaat het goed.”

“Hoe gaat het met jou? Met ons gaat het goed.”

En niet te vergeten: Een keer per jaar op je verjaardag, mocht je bellen met thuis.

Dat hoorde bij de opvoeding tot priester. Zo stond het immers in de bijbel: “Wie zijn vader of moeder meer acht dan Mij, is Mij niet waardig.”

Die opvoeding kwam weer terug toen we de ruimte vlak onder de koepel binnenstapten. Oog in oog met de Heilige Geest. Binnen handbereik, tussen de computers. Vroeger zaten we beneden in de kapel met die schildering ver boven ons. Je kon de duif wel zien maar wat er verder op stond viel weg vanwege de afstand.

Alleen de tekst was goed te lezen: “Niet gij hebt Mij maar Ik heb u uitverkoren.”

Zie zo, die zat, er was geen verweer mogelijk. Zo vertelde iemand die ermee stopte dat zijn broertje bang was dat hij nu aan de beurt was om naar het seminarie te gaan en dat hij iedere dag bad dat hij niet uitverkoren was. 

In de vroegere kapel hangt een foto waarop je honderden jongens ziet knielen voor het altaar waar de mis wordt opgedragen. Daar zat ik tussen. Met alleen jongens, geen enkel meisje. In alle klassen van alle tijden spelen zich dezelfde dingen af. Het hoort erbij dat de een slimmer is dan de ander of meer populair is. Maar die competitie is tijdelijk, om vier uur is het voorbij. Je gaat naar huis waar een ander leven begint en je, als het goed is, lekker geknuffeld wordt.

In onze tijd speelden die emoties heftiger. Je ging niet om vier uur naar huis maar trok dag en nacht met elkaar op. Als puber wilde je niet in de massa ten onder gaan. Je was iemand als je in het eerste elftal voetbalde of als je gekozen werd voor een rol in een toneelstuk of om te zingen in het koor.

Wie nu op Hageveld zit zal zich afvragen: “Hoe hield je dat vol?”

Je hield jezelf voor dat je priester wilde worden en dat je dat ervoor over moest hebben. Bovendien zat je op een gymnasium . Thuis was het bij de ambachtschool gebleven. Boven alles was het leven ook gemakkelijk. Je hoefde nooit naar een vriendje te zoeken; er waren altijd anderen die net als jij zin hadden om te voetballen of een spelletje te doen.

Het was net een weegschaal met winst en verlies. Bij sommigen sloeg de weegschaal door naar de verlieskant; ze verlieten voortijdig het seminarie. Wij, het zevental, hebben de zes jaar volgemaakt en keken daar tijdens de rondleiding op 7 mei met plezier en soms met vertedering op terug.

Bert van der Beek